Edmund Teske (Chicago, Illinois, 1911-Los Angeles, California, USA, 1996) Male Nude, Davenport Iowa, 1942. © Estate of Edmund Teske, Courtesy Gitterman Gallery

Essay ‘Het was iets wat ik lang geleden wist

Dit is een bijdrage van het Cobra Museum; geschreven door Julius Stahlie

Er viel een korte, ijskoude stilte, eentje van een zaal vol mensen die zich afvragen of ze ooit zo een liefde gehad hebben. Er viel een korte, ijskoude stilte, gevolgd door het geraas van de rails waarmee het doek sloot, einde voorstelling, zwakjes applaus.

Liefde… is de afwezigheid van angst, en dat moest gezegd worden.
Het was iets wat ik lang geleden wist. Tot ik het gestaag vergat, ik wel nadeed, maar niet meer speelde, ik aanraakte, maar niet meer voelde, ik sprak, maar niks meer zong, tot ik grijpend taste, naar eindelijk een ongeremde genegenheid. Dagen kroop ik, hoog boven de grond over snelwegen, door de toppen van de bomen, hopend dat ik naakt wakker zou worden in een bos, druipend van ochtenddauw.

Ik dwaalde en door de ontwijking verloor ik zicht op het zelf, vertroebeld loshangend. En toch, keken en genoten ze allen met volle teugen van elke zucht, elke beweging, elke draai en elke dans die ik zette. Als tijdverdrijf om volhardend te zoeken terwijl ik boog, het gejuich en applaus, en staande ovaties zo gezegd lachend, noem het blozend, in ontvangst nam. Tot ik niet meer wist dat ik vergeten had.

In Clandestien staat het menselijk lichaam centraal, en snijdt onderwerpen aan als intimiteit, verlangen, kwetsbaarheid en de talloze manieren waarop wij ons lichaam ervaren, zien en bovenal voelen.

Een werk waar dit alles voor mij perfect samenkomt, is de foto Young Man van Allen Frame. Op de foto ligt een man op een bed, zijn bovenlijf is ontbloot en hij kijkt de camera in. Ik betrap mezelf erop dat ik zijn blik indeel als melancholisch, verdrietig haast. Maar wanneer ik er langer naar kijk, begin ik hieraan te twijfelen. Misschien is het een blik van kwetsbaarheid door liefde. Of misschien zit ik er gewoon helemaal naast.

Ik merk dat ik mijn eigen blik wil afwenden, weg van die van hem. Ik kijk immers naar een moment wat nooit het mijne is geweest. Maar de man ligt daar, precies op de manier waar ik vaak van heb gedroomd. Gedroomd dat ik zo lag, of droomde dat ik wakker werd, me omdraaide, en er een man naast me lag, ontbloot bovenlijf, liefdevol in bed.

De foto herinnert mij aan de zoektocht naar intimiteit en verlangen, die we allen nastreven, en allen vinden. Ook al is het maar kortstondig als een blik. Misschien heb ik daarom het gevoel dat ik iets binnentreed, wat te intiem is om door andere gezien te worden, wanneer ik naar de foto van de man in het bed kijk.

Misschien projecteer ik een eigen droom op het beeld. Maar waar we intieme momenten vaak onthouden door fragmenten, die te snel voorbij zijn gegaan, en zo sterk waren dat ze nog steeds voort lijken te duren, leent fotografie zich als perfecte documentatie daarvan.

Het was op een avond, dat het bij me terug kwam. Ik verliet het podium en was onderweg naar mijn kleedruimte, toen het gebeurde. Hij stond opeens voor me.

Halfnaakt. Ik rook hem zachtjes, bewoog mijn gezicht naar zijn borst, tot ik het een kon laten worden met zijn licht prikkelende borsthaar. Ik vormde mijn handen naar zijn lichaam en het was toen, wanneer ik hem vol inademde en wilde dat ik hem zo, als inademing, kon houden, dat al mijn kennis terug kwam en ik het weer wist. Het is daarom dat ik elke avond, voor ik buig, ontvang, en het doek over de rails raast, einde voorstelling, zwakjes applaus, dat ik het jullie vertel.

Na die avond waarop mijn kennis weer tot me kwam, had ik hem meegenomen naar de weides waar niemand mij kent. We lagen daar uren, in het gras, dagen, weken wachtend tot het koud zou worden en we één diende te zijn voordat de nacht kwam.

De avondzon bewoog met ons, vormde ons hoe ze wilde, maakte ons tot een naakt gebaar van teerbeminde verborgenheid.

Lang, genoeg tijd voor die bewuste avond dat ik hem ontmoette, was ik als een opgeslokte adem, zonder enig zicht op anders. Mijn spieren waren de maatstaaf, een perfectie waar ik weinig zonder kon. Ik deelde ze, met eenieder die ontspannen naar me glimlachte, eenieder die uitdagend liep. We genoten en deelden iets van elkaar, maar ik zou hen nooit meer tegenkomen. Lang was dat de vertroeteling die mij ontwaakte, de dagen ging ik onbegrijpend door, keek niet te veel op of om. Verwaterd gedoe daar konden ze mij nog wel eens lastig mee vallen, maar mijn gelach werd er niet minder op. Want ik luisterde niet, oren dicht wanneer ik mijn geschut naar buiten breng en de rails de doeken aan ieders benen open raast en de voorstelling nogmaals begint, ik adem in, zo was het voor een lange tijd.

Sinds die avond is het anders, lijkt alles een ode voor wie wil luisteren. Een manoeuvre die automatisch volgt. Zijn prikkelende borsthaar kan ik niet meer wegdenken van mijn wangen. Ik hou hem als inademing opdat ik mijn kennis met jullie deel wanneer ik de rails weer hoor razen, oren dicht, groots applaus want vanavond vertel ik jullie;

Liefde… is de afwezigheid van angst.

Julius Stahlie (Amsterdam 1997, afgestudeerd aan de Gerrit Rietveld Academie 2020), is een kunstenaar en schrijver. Middels schrijven vertelt hij verhalen over het nastreven van verlangen, en de onmogelijkheid om dit echt te bereiken. Hij vertaalt deze zoektocht naar intieme narratieven.

Alle blogberichten